maandag 20 maart 2017

Dik en plomp


Plaat 48 deel I: Malva


Solche Raupen / dergleichen eine / auf dem untersten / grünen Blatt umher kreucht [...] / scheinen etwas dick und ungelenk zu sein.
Zulke rupsen waarvan er een op het onderste groene blad rondkruipt, lijken wat dik en plomp.


Deze prent heeft mij hoofdbrekens bezorgd. De voedselplant, kaasjeskruid, wijst eigenlijk eenduidig in de richting van het kaasjeskruiddikkopje. Als ik zelf niet zo pietluttig zou zijn, dan was ik hier snel mee klaar geweest. Want kijk naar foto’s van het kaasjeskruiddikkopje en van de rups ervan, en dan zeg je: ja, dat lijkt best wel.
Maar mij zat die gele lengtestreep op het lijf van de rups dwars. En trouwens ook die zwartbruine kleur van de vlinder. Nee, het kon mij niet overtuigen.




  
Rups en imago van het kaasjeskruiddikkopje




Nu is het zo dat de platen in dit boek, toen het in 1679 verscheen, stuk voor stuk met de hand ingekleurd moesten worden. Merian deed dit zelf, maar het boek was dan natuurlijk wel duurder. Er zullen ook kopers zijn geweest die het zelf inkleurden. Misschien is dit exemplaar niet door Merian zelf ingekleurd, dacht ik.
Gelukkig is er nóg een ander boekexemplaar online gezet. De prenten in dit exemplaar zijn allemaal wat zachter van kleur.



   
Details uit dezelfde plaat van een ander boekexemplaar

De vlinder lijkt daardoor al wat beter, al is die zo kenmerkende donkere vlek op de voorvleugel niet echt -of niet echt duidelijk- te zien. Maar die rups heeft nog steeds zo’n opvallende lengtestreep…
In de Duitse tekst beschrijft ze de rups als volgt: “sind braun/ und haben einen schwarzen Kopf/ hinter demselben etwas gelbes/ scheinen etwas dick und ungelenk zu sein [...] diese alle [pootjes] sind [..] aschenfarb/ wie auch ferner das übrige von den Raupen also beschaffen ist.” Een nauwkeuriger beschrijving van de rups valt eigenlijk nauwelijks te geven: bruine rups met zwarte kop en daarachter iets geels; dik en plomp lijf; poten en rest van de rups askleurig. Nu we het er toch over hebben: dat askleurige lijf is in beide ingekleurde prenten ook niet echt uit de verf gekomen.

Hoe zou dat gegaan zijn met het inkleuren? Zou iemand anders de twee boeken hebben ingekleurd? Of zou de concentratie verslapt zijn toen Merian met deze plaat bezig was? Een jaar voordat dit boek verscheen, had ze haar tweede kind gekregen. Lijkt mij genoeg reden voor verslappende concentratie.

Ik begon intussen erg nieuwsgierig te worden naar de allereerste (gekleurde) schets die Merian gemaakt had van de rups en vlinder van het kaasjeskruiddikkopje. Daarvoor moest ik op zoek naar haar schetsboek, of studieboek zoals ze het zelf noemde. In dit boek had Merian aantekeningen en waterverftekeningen gemaakt van alle insecten die zij in haar leven had gekweekt. Niet lang na Merians overlijden kwam een gezant van tsaar Peter de Grote naar Nederland om kunst te kopen van Nederlandse kunstenaars. Hij bezocht ook een van de dochters van Merian en kocht alle aquarellen. Ze liet hem ook het studieboek zien en dat beviel schijnbaar: hij kocht het niet voor de tsaar, maar voor zichzelf. Toen de gezant jaren later overleed, kwam het studieboek toch nog in de kunstcollectie van de tsaar terecht. In 1979 werd hiervan een facsimile gedrukt. Na wat zoeken vond ik het bij een antiquariaat. Een boek met het gewicht en de afmetingen van een stoeptegel. Daar kan ik wel even mee vooruit!
Afbeelding 85 is van het kaasjeskruiddikkopje.


   
Details van dezelfde vlinder uit het studieboek van Merian

De lengtestreep is hier nog maar heel subtiel. Misschien heeft ze die gemaakt om diepte te geven, of om de iets lichtere kleur rondom de ademopeningen aan te geven. De kleur van de rups en vlinder kloppen ook beter (hoewel, die donkere vlekken op de vleugel…, hm). Ik was tevreden gesteld.

Het kaasjeskruiddikkopje verdween  in 1953 uit Nederland als standvlinder. Maar er is goed nieuws: in 2009 werden er twee gezien op de Sint Pietersberg bij Maastricht en sindsdien gaat het steeds beter. Klimaatopwarming wordt als oorzaak voor de gebiedsuitbreiding genoemd. Elk nadeel heb zijn voordeel.


Bronnen

Biografische gegevens over Merian zijn afkomstig uit: Kim Todd (2007), Chrysalis: Maria Sibylla Merian and the secrets of metamorphosis.

Het citaat:  Raupen wunderbare Verwandlung und sonderbare Blumen-nahrung I (1679)
De (volledige) tekst in de Nederlandse uitgave luidt:
Dit bloemgewas is het voedzel van een dikke bruine Rups, wanneer ze veranderen dan rollen ze een blad in malkander en maaken een blaauwe Pop. Zommige hebben my nog in November Kapellen uitgelevert, die van een groen gemengde Koleur waren, zy bleven ook wel in haar blad tot des volgenden jaars in Januari, als wanneer daar diergelyke Kapellen uit kwamen, gelyk gezegt is.


De afbeeldingen respectievelijk:
Detail uit de facsimile van het studieboek van Merian: Wolf-Dietrich Beer (red.) Schmetterlinge, Käfer, und andere Insekten




Het goede nieuws:

vrijdag 10 maart 2017

Eerste vlinder dit jaar!





Eerste vlinder gezien! Terwijl ik in de bosrand naar een roodborsttapuit sta te luisteren (mijn eerste dit jaar) die in de bramen tussen twee weilanden zit, vliegt een vlinder, dagpauwoog denk ik, in volle vaart uit het bos en over het weiland. Die heeft haast! Ik roep hem nog na: beetje oostelijk aanhouden, dan kom je bij mijn tuin! Daar staan tenminste bloemen: krokussen, madeliefjes, sneeuwklokjes, boshyacint, kerstroos, de laatste viburnum, de eerste sleepruimbloesem en maartse viooltjes. Daar zit vast iets bij dat hij/zij lust.
Een uur later in de tuin maak ik een rondje om de bloemen te ‘checken’. In de krokussen gonst het van kleine bijtjes en een flinke moeder aardhommel. In het gras zit die dagpauwoog met gespreide vleugels te zonnen. Géén haast meer.
Laat mij dit fantasietje, dat het diezelfde dagpauwoog is die deze kleine bloemrijke oase in dit rijk van raaigras heeft gevonden.


Maart 2017

dinsdag 7 maart 2017

Kunstvlindertelling

    
Bloemstilleven van Jan Brueghel de Oude
 


Er is een krantenrubriek die ‘Nutteloze kennis’ heet. De titel fascineert mij het meest, maar soms is het artikel ook heel interessant. Kan dat eigenlijk wel, dat iets nutteloos tevens interessant is? Dan moet je je  weer afvragen wat kennis, en wat nutteloos is of beter gezegd, wanneer iets zo is. Het nadenken over deze vragen -nadenken is misschien niet hetzelfde als beantwoorden- is heel zinvol, maar als ik er zelf wat over zit te mijmeren, glas thee in de hand, dan vind ik dat ik nutteloos bezig ben. Hoogste tijd om iets te gaan doen: honden uitlaten, boodschappen doen, taart bakken.
Maar ik doe niets liever eigenlijk dan me verliezen in nutteloze dingen: mijmeren, even in de tuin kijken hoe het met de krokussen gaat, een verhaal lezen dat Frederike Uildriks begin twintigste eeuw schreef over de vogels die ‘s winters reuzel komen pikken in haar tuin. En nog zo van alles.
Zo kwam ik een paar weken geleden op het idee om de vlinders te tellen op zeventiende eeuwse bloemstillevens. Het is zoiets als een tuinvlindertelling, maar dan op bloemstillevens uit lang vervlogen tijden. De afgelopen drie jaar was de atalanta de meest geziene vlinder in de Nederlandse tuinen (de jaren ervoor was dat de kleine vos). Welke vlinder zou in de zeventiende eeuw het meest ‘gezien’ zijn, door kunstschilders en kunstkopers, vroeg ik me af. Ik vroeg me even niet af of dit een nuttige vraag is. Het moest even.


Het loopt wel een beetje uit de hand. Door met hulp van Google Afbeeldingen naar bloemstillevens te zoeken en in kunstboeken te bladeren, vind ik steeds maar weer nieuwe schilderijen en nieuwe namen van schilders. Ik heb inmiddels een lijstje met 31 namen van schilders uit de Gouden eeuw die bloemstillevens met insecten maakten. Het woord bloemstilleven heb ik in de tussentijd wat opgerekt: een stilleven met fruit en vlinders is mij ook goed, en over een studieblad met verschillende insecten zonder bloemen doe ik ook niet moeilijk. Als er maar een vlinder op staat! De enige beperking die ik mijzelf heb opgelegd is dat het schilderij tussen 1600 en 1700 gemaakt moet zijn op Nederlandse bodem. Vlaamse bodem vind ik ook prima. Nederland was toen opgerekt tot de Nederlanden. Er blijkt ook nog een praktische beperking: de afbeelding moet in kleur (dat is bij oudere boeken vaak niet zo) en scherp zijn, zeg maar: genoeg pixels hebben. Anders zijn de details van de toch al kleine vlinders niet goed te zien. Genoeg verantwoording, ik bedrijf geen wetenschap maar liefhebberij!


Inmiddels heb ik 122 schilderijen of prenten bekeken van zes kunstschilders: Jacob van Gheyn II (7 schilderijen), Roelant Saverij (4), Margareta de Heer (26), Adriaen Coorte (12), Jan Breughel de Oude (12) en Jan van Kessel I (61). Ben dus nog lang niet klaar. Maar de lente popelt om binnengelaten te worden, of eigenlijk andersom, ik popel om buitendingen te doen, dus hier komt een tussenstand.


detail uit een schilderij van Margaretha de Heer


Bij de dagvlinders:



  1. atalanta (25x)
  2. oranjetipje (14x)
  3. groot koolwitje (13x), distelvlinder (13x)
  4. kleine vos (12x)
  5. dagpauwoog (10x)



Op het oranjetipje na, dat bij de tuinvlindertelling als voorjaarsvlinder schittert door afwezigheid, lijkt dit lijstje best wel op dat van de tuinvlindertelling anno nu. Het oranjetipje ertussen vind ik wel grappig, want in de stilleven-boeketten staan ook voorjaarstulpen, zomerrozen en herfstzonnebloemen samen in de vaas.

In totaal heb ik 138 dagvlinders op de schilderijen op soortnaam kunnen identificeren en 60 niet. Dat laatste kan zijn omdat ik niet met zekerheid kan zeggen of er bijvoorbeeld een grote of kleine vos is afgebeeld, of omdat het een exoot is, of omdat details niet kloppen.




detail uit een prent van Jan van Kessel


Bij de nachtvlinders:

  1. bonte bessenvlinder (18)
  2. grote beer (12x)
  3. groot avondrood (8x)
  4. roomvlek (7x)
  5. boterbloempje (4x), gerande spanner (4x), sint jacobsvlinder (4x), witte tijger (4x)


Van de nachtvlinders kon ik er 78 op naam brengen, 35 niet. Dat de bonte bessenvlinder met 18x bovenaan staat is te danken aan Jan van Kessel die een voorliefde voor dit vlindertje had. Ik telde het 17 keer op zijn schilderijen, steeds weer een tikje anders. Het blijft een prachtig beestje, inderdaad.



Bronnen