Het was een zachte oktobermaand en op zonnige momenten zag ik nog steeds vlinders in de tuin.
De bonte zandoogjes zaten nog als overijverige wachtposten op de heggen, overijverig omdat ze op
alles wat beweegt af vliegen. Ook op mij dus, als ik langs loop! Er vlogen ook atalanta’s, gehakkelde
aurelia’s, koolwitjes, een versleten kleine vuurvlinder en zelfs was er een paar dagen weer een bruin
blauwtje te zien.
Maar nu, begin november lijkt het feest dan toch eindelijk afgelopen. Het bloemenweitje ligt er futloos
bij. Maar ik kijk heel anders naar het weitje, nu er icarusblauwtjes en bruine blauwtjes hebben rond-
gevlogen. Dit uitgedoofde weitje is hun broedkamer. Op de grond tussen het gras liggen, hoop ik, de
rupsen van het icarusblauwtje, net begonnen met hun winterslaap. Of misschien zijn ze nog wakker
en eten de piepkleine rupsjes als mineerders het tussenweefsel van het blad van de rolklaver, of, als
ze iets groter zijn, het hele blaadje. Met bruine blauwtjes en trouwens ook kleine vuurvlinders ongeveer
hetzelfde verhaal: de rupsjes eten de onderste laag van de blaadjes van reigers- of ooievaarsbek (bruin
blauwtje), schape- of veldzuring (kleine vuurvlinder) en overwinteren als half-volgroeide rupsjes op de
grond.
Door een kraamkamer loop je op kousenvoeten, en het liefste zou ik dat hier ook doen: alles met rust
laten en niets doen. Niet maaien dus. Mijn ‘wu wei’-tje. Ja, want stel, er zitten nog rupsjes aan de planten
te eten… Die voer je dan met maaisel en al af.
Maar niet-maaien is ook weer niet goed. De dikke laag plantenresten van uitgebloeide planten en gras
zal de grond verrijken, en dan krijg je op den duur weer minder bloemen. Die bloemen waaronder rol-
klaver, ooievaarsbekjes en schapenzuring zijn er juist door het jaarlijks maaien en afvoeren van het
maaisel gekomen.
Dus vraag ik J om te maaien. Dat doet hij met de zeis. Een man met de zeis, beter kan ik het niet
hebben. Er is wel eens onderzocht hoeveel procent van de insecten sterft door een maaibeurt. Lijkt me
monnikenwerk, zo’n onderzoek, maar geweldig dat iemand de moeite heeft genomen om dat eens uit te
zoeken. Het sterftepercentage blijkt samen te hangen met de manier waarop gemaaid wordt. Maaien in
het algemeen is een milieuramp op de vierkante meter voor het insectenleven, maar als dit met de zeis
of maaibalk gebeurt valt de schade mee, vooral als de maaihoogte 12 centimeter of hoger is. Er sneuvelt
dan zo’n tien procent. Wordt er met een klepelmaaier gewerkt, dan is de sterfte rond de 80% (en als,
zoals tegenwoordig in veel bermen gebruikelijk is, het maaisel na het klepelen direct wordt opgezogen,
loopt dit op naar 90%). Uit ander onderzoek blijkt dat een later tijdstip van maaien en gefaseerd maaien
(niet alles in een keer) ook gunstig is voor de insecten. Nou, dat doen wij allemaal! J neemt het
zeisen voor zijn rekening en ik de wu wei.
De man met de zeis
Bronnen
M. Wallis de Vries, Vlindervriendelijk maaien: hoe doe je dat? in Vlinders 3, 2016 (10-13). Wallis de
Vries bespreekt in dit artikel onder meer het onderzoek van Humbert en collega’s naar het effect van
verschillende maaitechnieken op insectensterfte.