dinsdag 5 april 2016

Op een dode dagpauwoog



Dode dagpauwoog in onze schuur

In de schuur ligt een dode dagpauwoog op de grond. Wat jammer nou! Nog twee weken en hij (of zij) had de lente in kunnen vliegen. Koos Dijksterhuis schreef deze winter in zijn column voor de Trouw, dat overwinterende vlinders als de dagpauwoog kwetsbaar zijn in zachte winters zoals die van dit jaar. Ze worden te vroeg wakker, beginnen te fladderen, verbruiken daardoor energie, maar er zijn nog geen planten die bloeien. Hij adviseert om een fladderende vlinder voorzichtig te vangen en met een flessendopje honingwater in een onverwarmde schuur te zetten. Wel eerst de spinnenwebben opvegen! Maar deze vlinder is bij mijn weten door de zachte winter heen geslapen. En net nu we een paar koudere weken hebben, met zowaar nachtvorst, is 'onze' dagpauwoog wakker geworden en (ik weet niet hoe) dood gegaan.
Hij is wat gehavend, maar blijft adembenemend.

Ik ben niet de enige die rouwt om een gestorven dagpauwoog. Pierre Kemp schreef er eens een gedicht van 35 regels over. Ik kan er geen mooie regel tussen vinden en het spijt me dit te zeggen, omdat hij veel gedichten schreef waaruit ik graag zou citeren (en hij was bovendien Limburger, net als ik).

Wél mooi vind ik dit fragmentje uit Mei van Herman Gorter: "Het zilver schitterde - daar vlogen heen / Twee fladderende vlindertjes de één / Als twee blaadjes ivoor uit Indië, / En een als lapjes sjaal uit Perzië."
Lapjes sjaal uit Perzië!! Als ik zo brutaal mag zijn om verder te associëren op dit prachtige beeld van de lapjes sjaal: de dagpauwoog lijkt inderdaad op een vliegend kaboutertapijt!
Nu ik toch bezig ben: deze regel van Ida Gerhardt: "Hoe kán dat: dagpauwogen in de hof / van Breeklenkamp naast ons? -Niet te geloven. / Hun wiekenpracht gaat het verstand te boven: / vier zonnen op een veld van sterrestof." Ida Gerhardt is twee keer verbaasd: over de 'wiekenpracht' en over het feit dat er zoveel dagpauwogen bij de buurman in de tuin vliegen, die zijn tuin nu juist zo verwaarloosd heeft.
Ik herken die lelijke kant in mezelf, die iets moois wil toe-eigenen. Die bezitterige ik die stikjaloers is als iemand zegt dat hij een appelvink of icarusblauwtje in de tuin heeft, die trots is op de 'vele' oranjetipjes in eigen tuin, en die nu teleurgesteld is dat 'onze' dagpauwoog niet meer gered kon worden met een flessendopje honingwater.



vleugel van de dagpauwoog onder onze microscoop, 20x vergroot



idem, 200x vergroot


Koos Dijksterhuis, Dagpauwoog in huis, wat nu? Maandag 22 februari 2016

Herman Gorter, Mei (boek I) http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/gorter/mei.boek1.html
Ida Gerhardt, Het verstoorde wereldbeeld (In: H. Warren, De spiegel van de Nederlandse poëzie. Dichters van de twintigste eeuw, Amsterdam 1979)
Pierre Kemp, Rouw om een gestorven dagpauwoog (In: W. Zaal, Een leeuw is eigenlijk iemand. Nederlandse dierenpoëzie, Amsterdam 2006).

De microscoop die ik gebruikte is een kindermicroscoop: USB hand micro van Bresser.


9 maart 2016

Tuin der Lusten






Jeroen Bosch  -  De tuin der lusten (middenpaneel)


Eerst was er het schilderij van Jeroen Bosch en (veel) later pas de titel: de 'Tuin der lusten'. Maar het blijft voor kunsthistorici een "overvol prikkelend raadsel", dit schilderij. Vergeleken met zijn andere schilderijen oogt het als een lieflijk tafereel van blote mensen, sappige vruchten en dieren die vooral mooi zitten te zijn of die keurig in het gelid lopen, bereden door mannen. Geen duiveltjes, monsters, martelwerktuigen, vuur of andere verschrikkingen. Maar of Jeroen Bosch hier bedoeld had om iets lieflijks als een verloren paradijs te schilderen, of vooral de menselijke wellust en gulzigheid toonde, we weten het niet.
Het is zeker een lust voor het oog, de kleuren, de fantasie, de mini-verhaaltjes. Maar ik geniet ook van al die dieren die hij juist zo natuurgetrouw, maar tegelijk sierlijk en uitdrukkingsvol heeft geschilderd. In dit schilderij zijn een putter, roodborst, hop, groene specht, steenuil, vlaamse gaai, lepelaar, ooievaar, wilde eend, koolmees en ijsvogel in één oogopslag te herkennen. En vrijwel in het midden van het schilderij vliegt een kleine (of grote) vos. Er is hier alleen één probleem: de vleugels zitten ondersteboven. Jeroen Bosch heeft een vliegende vlinder geschilderd, heel moeilijk in een tijd dat er geen foto's bestonden en bewegende beelden alleen in gedachten stil gezet konden worden. Je kijkt tegen de onderkant van de vleugel, maar ziet het kenmerkende patroon van de bovenkant van de vleugel. Ach nou ja, een kniesoor die daar op let. Want het is wel een mooie vlinder, net bezig te landen op een blauwe distel, met zijn onderlijf als een landingsgestel onder hem bungelend. Ik kan zijn oog zien glinsteren. Wie weet is zijn lange tong al in een van de bloemkelken verdwenen. Het is niet zomaar een vlinder, maar een individu, met verlangens. Midden in de tuin der lusten neergestreken om wat nectar te drinken.


Fragment uit de Tuin der Lusten van Jeroen Bosch

18 maart 2016

Bronnen

Ed Hoffman, Kijken naar Bosch. Een ontdekkingsreis langs alle schilderijen. Jheronimus Bosch Art Center 2014. Het middenpaneel van de 'Tuin der lusten' is in hoofdstuk 38 van dit boek beschreven (er zijn geen paginanummers). Het citaatje en de foto zijn hiervan afkomstig.

Afbeelding van de Tuin der Lusten:
https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/6/6e/Attributed_to_Michiel_Coxie_001.jpg

De naam van het beestje



De eerste keer dat ik een eikenpage vond, in 2002,  zat hij op een blaadje in de beukenheg. Het was toeval dat mijn oog erop viel. Hij zat met dichtgeklapte vleugeltjes. Ik had geen idee welke vlinder het was, maar verbaasde me over de subtiele kleuren van dit kleine vlindertje. Ik had net De Nieuwe Veldgids Dagvlinders van Wynhof e.a. gekocht en vond deze aankoop meer dan de moeite waard toen ik de naam van het beestje wist te vinden. Het druist tegen alle regels van het natuurbelevingsonderwijs in, waarin gehamerd wordt op zintuiglijke ervaring als basis voor plezier, maar voor mij geldt dat meer kennis, al is het maar zoiets oppervlakkigs als de naam van het beestje, gepaard gaat met meer plezier. Het bladeren in een boek is trouwens ook een zintuigelijke ervaring!
De tweede keer was in 2008. Ik had mij in ons tuinhuis teruggetrokken om voor een toets te leren. Het was begin juli en bloedheet. Elke namiddag dansten zo'n zes tot tien kleine vlindertjes onder het lover van de kersenboom die vlak bij het tuinhuisje staat. Van leren kwam weinig meer terecht, want ik probeerde de fladderende vlindertjes op de foto te krijgen, wat nooit lukte. Bij een bepaalde lichtinval waren de vleugeltjes van een ultramarijn-blauwe kleur die zich moeilijk prijsgaf, maar na een kanteling leek het eerder zwart. De Veldgids bracht opnieuw verlossing: het waren eikenpages. De mannetjes hebben een grote blauwe vlek op de bovenkant van de vleugels; de vrouwtjes zijn bruinzwart.  In 2002 had ik alleen de onderkant van de vleugeltjes gezien, in 2008 de bovenkant!