Rupsen van het groot koolwitje deden zich tegoed aan de savooiekool
Mijn man nam uit Engeland een boek voor me mee met de leuke titel: my backyard jungle. Ik had er meteen een beeld bij van de stadsmens die in zijn of haar achtertuin een ‘stukje’ natuur wil scheppen. In mijn geval een lief bedoeld, romantisch verlangen naar het verloren paradijs, dat algauw naïef bleek te zijn. Ik verheugde me erop eens te lezen hoe iemand anders zich staande houdt in die backyard jungle, verstrikt in die goedbedoelde verlangens, armenvol onkruid uittrekkend na eerst verklaard te hebben dat onkruid niet bestaat. Ander probleem: in de paradijstuin groeien natuurlijk ook vruchten en sommige daarvan wil je zelf opeten; dat zijn dus verboden vruchten voor alle andere schepselen in de paradijstuin. Maar hoe ‘communiceer’ je dat? Ga je een felblauw net over de bessenstruik gooien -felblauw omdat je niet wil dat vogels ook verstrikt raken in jouw goede bedoelingen-, of ga je glinsterende lintjes van aluminiumfolie aan de takken hangen, zodat de fruitstruiken op kerstbomen lijken? Óf laat je de natuur ‘haar gang’ gaan met ‘jouw’ kersen of bessen? Natuur blijkt bovendien niet iets wat je schept -met of zonder schep-, het komt vanzelf, gewenst en ongewenst, en -heel anders dan in een ‘gewone’ tuin’- blijk je daar maar weinig invloed op te hebben. Het is een survival of the fittest en je moet het idee loslaten dat jij, de tuinman of tuinvrouw, gewapend met schop, schoffel, snoeischaar, vogelnet, slakkenkorrels, luizenspray en nog zo vanalles, alsmaar the fittest moet zijn.
Jammer voor mij: het boek gaat meer over natuur in de stad dan in de achtertuin. Dus ik tob maar verder. Zo heb ik dit jaar niet alleen -tot mijn grote vreugde- voor het eerst icarusblauwtje, bruin blauwtje en groot dikkopje in mijn tuin gezien, maar tot mijn grote verdriet ook de buxusmot.
In de tuin staat één hele grote buxusstruik. Katholieken plantten vroeger vaak een buxus bij het huis. Niet om veelvuldig te snoeien in de vorm van een bol of kip -dat was iets voor rijke mensen die vrijetijd of een tuinman hadden-, maar om takjes van te knippen die door de pastoor met wijwater werden besprenkeld en die, gestoken achter een kruisbeeld, het huis beschermden tegen blikseminslag en ander onheil. Zo’n buxus staat bij ons huis en is uitgegroeid tot een rommelige struik van bijna 1.80 hoog en breed. Ik beschouw de struik als een soort museumstuk in onze tuin. Dit voorjaar ontdekte ik wat rupsenvraat erin en de schrik sloeg me om het hart. Ik snoeide de aangevreten takken weg, las allerlei internetpagina’s met aanwijzingen voor de bestrijding, en ook alvast de verpakkingen van insectenbestrijdingsmiddelen. Toen ik een familie mus rupsen zag oppeuzelen in de struik durfde ik de gifspuit niet te gebruiken en koos voor een buxusval.
Een handvol dode buxusmotmannetjes uit de val
Die vangt, zonder gifstoffen maar met feromonen, alleen de mannetjes, maar als dat zou betekenen dat de vrouwtjes niet of weinig bevrucht worden, dan zou dat -met hulp van de familie mus- kunnen helpen, toch? Nee dus. Ik was even afgeleid door andere vlinders en hap, de halve struik is opgegeten.
Dan toch maar de gifspuit gebruiken, met wroeging, maar er zijn heel wat biologen, waaronder Edward O. Wilson en dat is niet de minste, die vinden dat exoten (de buxusmot komt oorspronkelijk uit Oost-Azië) te vuur en te zwaard bestreden moeten worden.
Vijf liter aangemaakte pyrethrum is er nodig om de hele struik te besproeien. Meteen erna vallen de rupsen als rijpe appelen op de grond en liggen daar te kronkelen. Geen fijne dood.
Een handvol kronkelende, vergiftigde buxusrupsen
De buxus leeft er evenwel van op en krijgt weer jonge blaadjes. Maar dan lees ik in de krant dat koolmezen doodgaan door het eten van vergiftigde rupsen. Hoe heb ik zo stom kunnen zijn!!! Als ik even zelf had nagedacht, in plaats van de verpakkingen te lezen, had ik dat ook zelf kunnen bedenken. Ik voel me erg schuldig... Heilig voornemen: geen gif in mijn tuin. In musea wordt gif gebruikt om vraat te voorkomen. Maar daar leven geen koolmezen en mussen (wel spinnen...). Ik leg het lot van mijn museumstuk in handen van de natuur.
Bronnen
James Barilla, My backyard jungle. The adventures of an urban wildlife lover who turned his yard into habitat and learned to live with it. New Haven 2013.
Een pleidooi voor exotenbestrijding is bijvoorbeeld te vinden in Edward O. Wilson, De halve aarde. Het gevecht om leven van onze planeet. Amsterdam 2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ik vind het leuk als je een bericht achterlaat!