Plaat 35 uit deel II van Der Raupen wunderbare Verwandelung
Slee-Pruim-Bladeren
Het is dit jaar 300 jaar geleden dat Maria Sibylla Merian is overleden. Op 13 januari 1717 dus, in Amsterdam. Dat lijkt mij een goede aanleiding me in haar werk en biografie te verdiepen. Ik ben meteen maar begonnen met de biografie Chrysalis die Kim Todd over haar heeft geschreven, en het driedelige boek over de Europese rupsen en vlinders van Merian. Van dit boek zijn zowel de oorspronkelijke Duitse versie met ingekleurde prenten als de later door haarzelf naar het Nederlands vertaalde versie, helaas niet ingekleurd, online te bekijken. Het zou anders wel een erg dure hobby worden!
In deze drie boeken staan enkele dagvlinders maar vooral nachtvlinders, veel sluipwespen en vliegen die op de vlinders parasiteren, en nog wat andere insecten. Omdat ik vooral thuis ben in de dagvlinders, begin ik daar maar mee. Veertien dagvlinders heb ik op de platen gevonden. De meeste zijn ook nu nog algemene soorten, omdat ze haar rupsen en vlinders vooral in tuinen zocht. Maar er zijn er ook een paar die in Nederland inmiddels zeldzaam zijn geworden of verdwenen.
Merian heeft haar hele leven rupsen gevangen en opgekweekt en haar tekeningen en notities werkte ze uit in aquarellen waarop ze een compositie maakte van de voedselplant, de vlinder in alle stadia en vaak ook de parasiet. Er is mij geen hedendaags boek bekend waarop al deze informatie, inclusief de parasiet, is beschreven. Alleen al daarom vind ik haar boek leerzaam. Een andere uitdaging is dat wel de planten benoemd zijn (zoals bij de plaat hierboven: de sleepruim), maar niet de insecten. Dat is nog altijd méér dan wanneer ik in de zomer een rups aan een blad zie knabbelen, want die dragen beide geen naamkaartje. Zo heb ik dus wat te puzzelen deze winter. Maar wat ik het leukste vind, is dat het nauwkeurig bekijken van de platen steeds nieuwe vragen oproept: over uiterlijk, levenswijze, ecologie van de vlinder; maar vooral ook over die vrouw van meer dan driehonderd jaar geleden, haar leven, haar drijfveren, de hobbels op haar weg, haar ‘ecologie’. Wat wist men in haar tijd over insecten? Hoe dacht men over natuur? Hoe werd er naar haar gekeken?
Hierboven is de prent met het groot geaderd witje te zien. Anders dan bij de meeste prenten heeft Merian hier niet een compositie gemaakt van de voedselplant met de vlinder in verschillende stadia erop, maar het blad gevuld met afzonderlijke tekeningen van het groot geaderd witje, een nachtvlinder (donsvlinder denk ik) en een parasitaire vlieg.
Het imago (het laatste stadium van de vlinder) van het groot geaderd witje is moeiteloos te herkennen. De rups is hariger en donkerder geel dan op de tekening te zien is. Het is mij op meer platen van Merian opgevallen dat de rupsen minder harig zijn dan in werkelijkheid. Maar wat is werkelijkheid? Misschien waren de harige rupsen toen, driehonderd jaar geleden, gewoon minder harig dan nu, en krijgen ze steeds langere haren om hun predatoren een stapje voor te blijven. Bij mijn weten eet alleen de koekoek harige rupsen. Maar misschien zijn er nog andere vogels die zich wagen aan rupsen met kortere haren…?
De pop op de prent is wit met zwarte en gele puntjes. In de tekst schrijft ze dat “zommige wit, geel en swart geplekt, andere zyn groen en geel met swarte vlakken”. Ze heeft dus aardig wat rupsen opgekweekt om deze kleurvariatie te kunnen opmerken. Nu hebben twee Duitse universiteiten hun boek online gezet, en in het andere boekexemplaar is de pop geelachtig ingekleurd. In beide boeken staat dus een variant! In de Duitse tekst beschrijft ze nog een detail dat op de tekening niet is te zien: dat de pop met een zijden draad die halverwege om het ‘lijf’ zit aan de tak vastzit. Niet getekend, wel gezien!
Detail, links van het boek uit Frankfurt, rechts uit Erlangen; en een foto van de groene variant
In het Duitse boek vertelt Merian dat ze geen eitjes heeft kunnen tekenen, omdat de imago’s in een vlinderkasje altijd meteen dood gingen. Een klein roerend detail: het groot geaderd witje moet haar vleugels kunnen uitslaan!
Maar dat betekent dus ook dat zij elke rups, die ze opkweekte en liet verpoppen om de rups, pop en vlinder van deze soort na te kunnen tekenen, in fruitbomen moest zoeken. Of zou ze een buurjongetje gevraagd hebben om voor een pfennig de boom in te klimmen en rupsen te zoeken? Hoe dan ook, omdat ze de kleurvariaties van de pop beschrijft, heeft ze een heleboel rupsen opgekweekt. Waarom deed ze dat? Om ze voor deze plaat te kunnen natekenen, had ze met één of twee keer opkweken genoeg ‘materiaal’ gehad.
In het voorwoord van het eerste deel vind ik iets van een antwoord hierop. “Da ich dann / nach fleissiger und langwieriger Untersuchung / endlich soviel befunden / daß diese Manier und Veränderungs-art fast einerlei seih; ausser daß [...] aus manchen Raupen oder Würmern gar Fliegen / oder Mucken werden”. Vrij vertaald zegt ze dat ze door vlijtig en langdurig onderzoek bevond dat de rupsen vrijwel steeds op dezelfde manier veranderen, met uitzondering van enkele rupsen waar vliegen of muggen (sluipwespen) uitkwamen. Haar belangstelling reikte dus verder dan haar kunst. Ze kweekte de rupsen niet alleen om aan modellen te komen voor haar schilderijen en prenten, maar ook omdat ze erachter wilde komen of rupsen altijd in vlinders veranderen, en rupsen van hetzelfde uiterlijk altijd in vlinders van hetzelfde uiterlijk veranderen. Ze zocht naar een wetmatigheid en ze was bezig met classificeren, met het in beeld brengen van vlindersoorten in een tijd -bijna een eeuw voor Linneus- dat er nog geen officiële namen aan waren gegeven.
Tot de jaren twintig van de vorige eeuw was het groot geaderd witje, toen nog boomwitje genoemd, een algemene soort in Zuid- en Oost Nederland, maar daarna ging het geleidelijk bergafwaarts, oorzaak onbekend. Sinds 1975 is het groot geaderd witje uit Nederland verdwenen. Hij was vooral te vinden in “sleedoorn, pruimen-, appel- en perenbomen, dus op allerhande fruithout, hetgeen onvermijdelijk meebrengt, dat de rupsen in ‘goede’ [boomwitjes-] jaren soms zeer schadelijk kunnen zijn”, zo staat in een vlinderboek uit 1941 te lezen. Misschien werd de flitspuit wat veel gehanteerd in de Nederlandse boomgaarden…?
Het op naam brengen van de nachtvlinder kostte me nogal moeite. Het gele achterlijf leek te wijzen op de donsvlinder, maar ik vond het merkwaardig dat Merian de kop ook geel had gekleurd. In het boekexemplaar van de universiteit van Frankfurt is alleen het achterlijf geel gekleurd. In de literatuur valt steeds te lezen dat het inkleuren alleen door haarzelf of -toen deze oud genoeg waren- haar dochters werd gedaan. Zo te zien slopen daar soms slordigheidsfoutjes in! Allemaal handwerk!!
De vlindertjes steken hun opvallend gele achterwerk omhoog bij verstoring: een hongerige vogel zou daarvan kunnen schrikken.
Detail, links uit het boek van Frankfurt, rechts Erlangen; en een foto
Februari 2017
Bronnen
Afbeelding: Kupfer XXXV uit Der Raupen wunderbare Verwandelung enz. deel II, online exemplaar van de universiteit van Erlangen-Nürnberg
rechtsonder: rups donsvlinder
linksonder: pop en spinsel en jonge rups donsvlinder
middenonder: imago donsvlinder en rechts daarnaast imago vrouwtje dat eitjes legt, bedekt met spinsel
links-midden: van boven naar onder parasitaire vlieg, pop en made
rechts-midden: rups van groot geaderd witje
midden-midden: pop groot geaderd witje
linksboven: imago groot geaderd witje
rechtsboven: idem
De linker detailafbeeldingen zijn afkomstig van het online exemplaar van de universiteit van Frankfurt
De foto van de pop van het groot geaderd witje (door mij bewerkt):
De foto van de donsvlinder:
De tekst over het groot geaderd witje in de Nederlandse uitgave (Der Rupsen begin, voedzel enz.)
Hooger opwaarts zit mede een Rups op een Sleeblad, zynde swart geel gestreept en glantzig van lyf; in ‘t midden van Augusti klampen ze zich vast aan een takje, omwinden zich vast met witte draat, gelyk zyde, en veranderen in Popjes, zynde zommige wit, geel en swart geplekt, andere zyn groen en geel met swarte vlakken, geraakt zynde zyn ze zeer beweegende; in ‘t laatst van Augusti komen daar witte en geele witjes uit, zynde de vlerkjes met swarte streepjes geteekent, ook is ‘t lyf, de oogen en pootjes swart, zynde over dag zeer snel en vlugt.
“Da ich dann / nach fleissiger …” uit deel I van Der Raupen wunderbare Verwandelung enz., online exemplaar van de universiteit van Erlangen-Nürnberg
Voor de vergelijking met recente informatie waren de volgende sites en boek het meest bruikbaar:
Heiko Bellman, Vlinders, rupsen en waardplanten. Utrecht 2003.
“Sleedoorn-, pruimen-, appel…” uit Rinke Tolman, Vlinders I, deel 21 van ‘Wat leeft en groeit’. Utrecht z.j. [1941], p. 23
Flit werd sinds 1920 door Esso verkocht als bestrijdingsmiddel tegen insecten. Het bevatte DDT.