dinsdag 21 februari 2017

Het siddrend verlang



Mannetje & vrouwtje hazelaar


De lente komt van ver, ik hoor hem komen
en de boomen hooren, de hooge trilboomen,
en de hooge luchten, de hemelluchten,
de tintellichtluchten, de blauwwitluchten,
trilluchten.


O ik hoor haar komen, o ik voel haar komen,
en ik ben zoo bang
want dit is het siddrend verlang
wat nu gaat breken -
o de lente komt, ik hoor hem komen,
hoor de luchtgolven breken
rondom rondom mijn hoofd,
ik heb het wel altijd geloofd,
nu is hij gekomen.
[...]


Herman Gorter


Ieder jaar luister ik scherp of de pimpelmees haar kerstklokjesgeluid weer laat horen, of de specht weer roffelt, het winterkoninkje weer schettert in het bos. Met zacht weer kan dat al in december. In januari houd ik de hazelaar in de gaten: worden de katjes al langer? Door de vorst van de voorbije weken heeft het dit jaar even geduurd, maar inmiddels bungelen ze als mini-stolaatjes weer aan de takken. Geplukt, in een vaasje gezet, en mannetjes- en vrouwtjesbloem van heel dichtbij bekeken.
Sinds een paar dagen hoor ik de grote lijster weer zingen. Ik hoor haar komen….
Ik wacht op de eerste vlinder.



  


 


Wat leeft en groeit


Een van de meest algemene vlinders
en drie verdwenen namen

Vorige week vond ik op een boekenmarkt een serie oude natuurboekjes met de mooie titel ‘Wat leeft en groeit’. Het waren 21 deeltjes met onderwerpen als zoogdieren, vogels en vlinders, maar ook andere beestjes als wormen, wantsen en holtedieren, waardoor ik voor tien euro de kans kreeg om een paar van mijn blinde vlekken weg te werken. Áls ik ze ga lezen, want helaas blijven veel boeken als mooie goede voornemens op de plank staan. De boekjes zijn tussen 1939 en 1951 verschenen, oorlog of geen oorlog, schrijvers en lezers blijven geïnteresseerd in wat er zoal leeft en groeit.
Voorlopig heb ik alleen de twee deeltjes over de vlinders doorgebladerd. En ik zie dat ik voor die tien euro in een klap alle zeventien inmiddels uit Nederland verdwenen dagvlinders heb ‘teruggevonden’. En niet alleen verdwenen vlinders, maar ook verdwenen vlindernamen vind ik hier op de vergeelde bladzijden. Het oranje posthoorntje, veengeeltje, Nijmeegse kapel, het dravik-dikkopje: soorten die je nog steeds in Nederland kunt zien, alleen de welluidende namen zijn verdwenen.





Bronnen

Afbeelding: tekening van Sjoerd Kuperus op p. 66 van Vlinders I (Deel 21 van ‘Wat leeft en groeit’, red. Rinke Tolman), Utrecht z.j.

vrijdag 10 februari 2017

Huisvlijt



Plaat 35 uit deel II van Der Raupen wunderbare Verwandelung
Slee-Pruim-Bladeren


Het is dit jaar 300 jaar geleden dat Maria Sibylla Merian is overleden. Op 13 januari 1717 dus, in Amsterdam. Dat lijkt mij een goede aanleiding me in haar werk en biografie te verdiepen. Ik ben meteen maar begonnen met de biografie Chrysalis die Kim Todd over haar heeft geschreven, en het driedelige boek over de Europese rupsen en vlinders van Merian. Van dit boek zijn zowel de oorspronkelijke Duitse versie met ingekleurde prenten als de later door haarzelf naar het Nederlands vertaalde versie, helaas niet ingekleurd,  online te bekijken. Het zou anders wel een erg dure hobby worden!
In deze drie boeken staan enkele dagvlinders maar vooral nachtvlinders, veel sluipwespen en vliegen die op de vlinders parasiteren, en nog wat andere insecten. Omdat ik vooral thuis ben in de dagvlinders, begin ik daar maar mee. Veertien dagvlinders heb ik op de platen gevonden. De meeste zijn ook nu nog algemene soorten, omdat ze haar rupsen en vlinders vooral in tuinen zocht. Maar er zijn er ook een paar die in Nederland inmiddels zeldzaam zijn geworden of verdwenen.
Merian heeft haar hele leven rupsen gevangen en opgekweekt en haar tekeningen en notities werkte ze uit in aquarellen waarop ze een compositie maakte van de voedselplant, de vlinder in alle stadia en vaak ook de parasiet. Er is mij geen hedendaags boek bekend waarop al deze informatie, inclusief de parasiet, is beschreven. Alleen al daarom vind ik haar boek leerzaam. Een andere uitdaging is dat wel de planten benoemd zijn (zoals bij de plaat hierboven: de sleepruim), maar niet de insecten. Dat is nog altijd méér dan wanneer ik in de zomer een rups aan een blad zie knabbelen, want die dragen beide geen naamkaartje. Zo heb ik dus wat te puzzelen deze winter. Maar wat ik het leukste vind, is dat het nauwkeurig bekijken van de platen steeds nieuwe vragen oproept: over uiterlijk, levenswijze, ecologie van de vlinder; maar vooral ook over die vrouw van meer dan driehonderd jaar geleden, haar leven, haar drijfveren, de hobbels op haar weg, haar ‘ecologie’. Wat wist men in haar tijd over insecten? Hoe dacht men over natuur? Hoe werd er naar haar gekeken?


Hierboven is de prent met het groot geaderd witje te zien. Anders dan bij de meeste prenten heeft Merian hier niet een compositie gemaakt van de voedselplant met de vlinder in verschillende stadia erop, maar het blad gevuld met afzonderlijke tekeningen van het groot geaderd witje, een nachtvlinder (donsvlinder denk ik) en een parasitaire vlieg.
Het imago (het laatste stadium van de vlinder) van het groot geaderd witje is moeiteloos te herkennen. De rups is hariger en donkerder geel dan op de tekening te zien is. Het is mij op meer platen van Merian opgevallen dat de rupsen minder harig zijn dan in werkelijkheid. Maar wat is werkelijkheid? Misschien waren de harige rupsen toen, driehonderd jaar geleden, gewoon minder harig dan nu, en krijgen ze steeds langere haren om hun predatoren een stapje voor te blijven. Bij mijn weten eet alleen de koekoek harige rupsen. Maar misschien zijn er nog andere vogels die zich wagen aan rupsen met kortere haren…?  
De pop op de prent is wit met zwarte en gele puntjes. In de tekst schrijft ze dat “zommige wit, geel en swart geplekt, andere zyn groen en geel met swarte vlakken”. Ze heeft dus aardig wat rupsen opgekweekt om deze kleurvariatie te kunnen opmerken. Nu hebben twee Duitse universiteiten hun boek online gezet, en in het andere boekexemplaar is de pop geelachtig ingekleurd. In beide boeken staat dus een variant! In de Duitse tekst beschrijft ze nog een detail dat op de tekening niet is te zien: dat de pop met een zijden draad die halverwege om het ‘lijf’ zit aan de tak vastzit. Niet getekend, wel gezien!


  
Detail, links van het boek uit Frankfurt, rechts uit Erlangen; en een foto van de groene variant


In het Duitse boek vertelt Merian dat ze geen eitjes heeft kunnen tekenen, omdat de imago’s in een vlinderkasje altijd meteen dood gingen. Een klein roerend detail: het groot geaderd witje moet haar vleugels kunnen uitslaan!
Maar dat betekent dus ook dat zij elke rups, die ze opkweekte en liet verpoppen om de rups, pop en vlinder van deze soort na te kunnen tekenen, in fruitbomen moest zoeken. Of zou ze een buurjongetje gevraagd hebben om voor een pfennig de boom in te klimmen en rupsen te zoeken? Hoe dan ook, omdat ze de kleurvariaties van de pop beschrijft, heeft ze een heleboel rupsen opgekweekt. Waarom deed ze dat? Om ze voor deze plaat te kunnen natekenen, had ze met één of twee keer opkweken genoeg ‘materiaal’ gehad.
In het voorwoord van het eerste deel vind ik iets van een antwoord hierop. “Da ich dann / nach fleissiger und langwieriger Untersuchung / endlich soviel befunden / daß diese Manier und Veränderungs-art fast einerlei seih; ausser daß [...] aus manchen Raupen oder Würmern gar Fliegen / oder Mucken werden”.  Vrij vertaald zegt ze dat ze door vlijtig en langdurig onderzoek bevond dat de rupsen vrijwel steeds op dezelfde manier veranderen, met uitzondering van enkele rupsen waar vliegen of muggen (sluipwespen) uitkwamen. Haar belangstelling reikte dus verder dan haar kunst. Ze kweekte de rupsen niet alleen om aan modellen te komen voor haar schilderijen en prenten, maar ook omdat ze erachter wilde komen of  rupsen altijd in vlinders veranderen, en rupsen van hetzelfde uiterlijk altijd in vlinders van hetzelfde uiterlijk veranderen. Ze zocht naar een wetmatigheid en ze was bezig met classificeren, met het in beeld brengen van vlindersoorten in een tijd -bijna een eeuw voor Linneus- dat er nog geen officiële namen aan waren gegeven.


Tot de jaren twintig van de vorige eeuw was het groot geaderd witje, toen nog boomwitje genoemd, een algemene soort in Zuid- en Oost Nederland, maar daarna ging het geleidelijk bergafwaarts, oorzaak onbekend. Sinds 1975 is het groot geaderd witje uit Nederland verdwenen. Hij was vooral te vinden in “sleedoorn, pruimen-, appel- en perenbomen, dus op allerhande fruithout, hetgeen onvermijdelijk meebrengt, dat de rupsen in ‘goede’ [boomwitjes-] jaren soms zeer schadelijk kunnen zijn”, zo staat in een vlinderboek uit 1941 te lezen. Misschien werd de flitspuit wat veel gehanteerd in de Nederlandse boomgaarden…?


Het op naam brengen van de nachtvlinder kostte me nogal moeite. Het gele achterlijf leek te wijzen op de donsvlinder, maar ik vond het merkwaardig dat Merian de kop ook geel had gekleurd. In het boekexemplaar van de universiteit van Frankfurt is alleen het achterlijf geel gekleurd. In de literatuur valt steeds te lezen dat het inkleuren alleen door haarzelf of -toen deze oud genoeg waren- haar dochters werd gedaan. Zo te zien slopen daar  soms slordigheidsfoutjes in! Allemaal handwerk!!
De vlindertjes steken hun opvallend gele achterwerk omhoog bij verstoring: een hongerige vogel zou daarvan kunnen schrikken.


          
Detail, links uit het boek van Frankfurt, rechts Erlangen; en een foto





Februari 2017


Bronnen
Afbeelding: Kupfer XXXV uit Der Raupen wunderbare Verwandelung enz. deel II, online exemplaar van de universiteit van Erlangen-Nürnberg
rechtsonder: rups donsvlinder
linksonder: pop en spinsel en jonge rups donsvlinder
middenonder: imago donsvlinder en rechts daarnaast imago vrouwtje dat eitjes legt, bedekt met spinsel
links-midden: van boven naar onder parasitaire vlieg, pop en made
rechts-midden: rups van groot geaderd witje
midden-midden: pop groot geaderd witje
linksboven: imago groot geaderd witje
rechtsboven: idem


De linker detailafbeeldingen zijn afkomstig van het online exemplaar van de universiteit van Frankfurt


De foto van de pop van het groot geaderd witje (door mij bewerkt):


De foto van de donsvlinder:


De tekst over het groot geaderd witje in de Nederlandse uitgave (Der Rupsen begin, voedzel enz.)
Hooger opwaarts zit mede een Rups op een Sleeblad, zynde swart geel gestreept en glantzig van lyf; in ‘t midden van Augusti klampen ze zich vast aan een takje, omwinden zich vast met witte draat, gelyk zyde, en veranderen in Popjes, zynde zommige wit, geel en swart geplekt, andere zyn groen en geel met swarte vlakken, geraakt zynde zyn ze zeer beweegende; in ‘t laatst van Augusti komen daar witte en geele witjes uit, zynde de vlerkjes met swarte streepjes geteekent, ook is ‘t lyf, de oogen en pootjes swart, zynde over dag zeer snel en vlugt.


Da ich dann / nach fleissiger …” uit deel I van Der Raupen wunderbare Verwandelung enz., online exemplaar van de universiteit van Erlangen-Nürnberg


Voor de vergelijking met recente informatie waren de volgende sites en boek het meest bruikbaar:
Heiko Bellman, Vlinders, rupsen en waardplanten. Utrecht 2003.


Sleedoorn-, pruimen-, appel…” uit Rinke Tolman, Vlinders I, deel 21 van ‘Wat leeft en groeit’. Utrecht z.j. [1941], p. 23


Flit werd sinds 1920 door Esso verkocht als bestrijdingsmiddel tegen insecten. Het bevatte DDT.

woensdag 8 februari 2017

De vele V's



Een Vaag beeld van wat ik Vermoed dat een Veenbesblauwtje is,
gemaakt in 2012 natuurpark Tiveden in Zweden


Een V is geen goed teken in de natuur. Het staat daar niet voor Vrijheid, of Vredig. Tenzij het twee hazenoren zijn die boven het gras uitsteken, als een witte V met zwarte puntjes, staat het voor alles wat er mis kan gaan in de natuur.


In de krant staat vandaag een artikel over de vlinders in Drenthe, met als kop: Drentse vlinders gaan ten onder aan mesten en maaien. Hierdoor staan er haast geen bloemen meer in de weilanden en bermen.
Maar ook natuurgebieden lijden onder Vermesting (stikstofdepositie uit de lucht) door de naburige intensieve landbouw. Zelfs in Drenthe. In de o zo typisch Drentse veengebieden huist het allerlaatste restant van drie vlindersoorten: het Veenbesblauwtje, de Veenbesparelmoervlinder en het Veenhooibeestje. In het artikel wordt klimaatopwarming genoemd als verklaring voor de achteruitgang van deze soorten. Nederland ligt aan de zuidgrens van het verspreidingsgebied van Veenbesblauwtje en Veenparelmoervlinder, dus het is goed mogelijk dat deze twee soorten hierdoor -of is het méde hierdoor?- Verdwijnen. Maar voor het Veenhooibeestje, een soort die honderd jaar geleden vrij algemeen was, gaat die verklaring niet op en speelt intensivering van landbouw een grote rol. Eerst namen de aantallen af door ontginning van veengebieden en de laatste decennia door het bekende onheilskwartet: Versnippering, Verzuring, Vermesting, Verdroging. En dat leidt weer tot Vergrassing en Verbossing.


Maar er is nóg een bedreiging voor deze veenvlinders, zo valt in het krantenartikel te lezen: Verstoring door natuurfotografen, waardoor de vlinders te vaak opvliegen en een prooi worden voor de vogels.


De Drentse Veenvlinders staan op mijn verlanglijstje voor deze zomer. Maar als ik dit lees, doe ik er beter aan om om ze met rust te laten. Ik kan ze in oude natuurboeken zoeken, zoals ik met de uit Nederland Verdwenen vlinders doe. Of op vlindervakantie naar het buitenland gaan. Zo’n vakantie is niet bedoeld om bij te komen van drukke bezigheden, maar van al die V’s die onze natuur zo saai maken.  


Februari 2017


Deze blog is een Vervolg op: THERE IS A HOLE IN MY BUCKET


Bronnen
Het krantenbericht staat in Trouw, 7 februari 2017, Verdieping p. 9

There is a hole in the bucket

Mijn plan (of nou ja, noem het wens, of droom) om alle Nederlandse dagvlinders te zien, althans de standvlinders, zou ik trendy mijn bucket lijst kunnen noemen. Toen ik hiermee begon in 2012, waren er in Nederland 54 standvlinders, waarvan 31 soorten op de Rode Lijst staan. Omdat ik jaarlijks maar een paar nieuwe soorten gevonden krijg, gaat het wel even duren voor ik die lijst heb ‘afgewerkt’. Dat is wat mij betreft geen enkel probleem, hoe langer, hoe liever zou ik zeggen.
Alleen: er zit een gaatje in die emmer. Zo lees ik bijvoorbeeld op vlindernet dat er 53 standvlinders zijn. Schijnbaar is in de tussentijd één van die 54 dagvlinders uit Nederland als standvlinder verdwenen. Ik heb geen idee welke…. Want volgens de informatie die op de soortenpagina’s staat, zijn ze er nog alle 54, al wordt bij de grote vos gezegd dat deze “waarschijnlijk binnenkort” zal verdwijnen en bij de veenbesparelmoervlinder dat deze “acuut met verdwijnen wordt bedreigd”.
Hoe langer ik treuzel, hoe minder vlinders er zijn, hoe sneller ik door mijn emmer heen ben…


Daar kwam vandaag dit slechte nieuws bij:



Wat een noodtijding! En dat terwijl in Drenthe het kleinste aantal inwoners per vierkante kilometer woont, én Drenthe de meeste natuur per inwoner heeft…..

Oppervlakte natuur per inwoner, 2000


Als reden voor deze achteruitgang van vlinders wordt, zoals de kop al zegt, genoemd dat er teveel gemaaid en/of bemest wordt, waardoor er geen bloemen meer staan in de weilanden en bermen.
Hoe moet het dan wel niet met de rest van Nederland gesteld zijn?! Dat vroeg de journalist zich ook af, maar het antwoord dat hij kreeg, klinkt voor mij weinig geruststellend: de argusvlinder die tot ongeveer tien jaar geleden een algemene soort was in Nederland, maar nu uit vrijwel heel Nederland (en Drenthe) is verdwenen, handhaaft zich in de duinen. En soorten als dagpauwoog, citroenvlinder en gehakkelde aurelia’s doen het goed in tuinen en dus ook in een stedelijke omgeving.
Dat laatste is als geruststelling voor de lezer bedoeld. Mensen maken zich vaak drukker over de koolmees en dagpauwoog in eigen tuin, dan over de baardmannetjes in de voor Nederland o zo typische rietvelden en gentiaanblauwtjes in de o zo typische heidevelden. Dus, beste mensen, geen zorgen over uw dagpauwoog!
Ter verdere geruststelling wordt genoemd dat steeds meer consumenten voor natuurvriendelijke producten kiezen. Dat is inderdaad goed nieuws, maar een marktaandeel van biologische producten in Nederland van 3% blijft natuurlijk een druppel op een gloeiende plaat.
Dus: als tegenwicht tegen dit soort zoetsappige journalistiek stop ik hier, zodat dit slechte nieuws eerst kan inzinken.


Wordt vervolgd: DE VELE V’S


Februari 2017


Bronnen
Het krantenbericht staat in Trouw, 7 februari 2017, Verdieping p. 9


De grafiek over Oppervlakte natuur per inwoner is afkomstig van CBS:

Het marktaandeel van biologische producten: https://www.foodholland.nl/dossiers/biofood/home.html