vrijdag 23 juni 2017

Alweer een vlinder minder




Ik rijd over een landweggetje tussen de weilanden door. Vlak voor mijn auto fladdert opeens een vlinder, een aanrijding -als ik dat zo mag noemen- is onvermijdelijk. Ik vind het altijd zó vervelend als ik een dier dood rijd, ongeacht wat het is: een merel die vlak voor mijn auto laag de weg oversteekt, een nachtvlinder die ik in mijn koplampen zie fladderen, een kikker die hop-hop net met de oversteek bezig is. Ooit zette ik de auto op de vluchtstrook van de snelweg en barstte over het stuur in snikken uit, nadat er twee auto’s vóór mij een moedereend met  een paar kleine kuikens in haar kielzog overstak; de lichaampjes en veren flitsten langs mijn auto. Op de achterbank zat mijn eigen kroost bedrukt naar mij te kijken.
Vlak voordat de vlinder voor de motorkap verdwijnt, kan ik nog nèt de bovenkant van de vleugels zien: zwart met een brede witte band op beide vleugels. Onthutst bedenk ik me dat het niks anders dan een kleine ijsvogelvlinder kan zijn. Een ondernemend mannetje dat net op weg was van het ene mooie natuurgebied naar het andere? Want je vindt ze gewoonlijk alleen in mooie natuurgebieden met vochtige loofbossen, niet langs plattelandswegen tussen de weilanden.
Ik ben behoorlijk ontdaan: alweer een zeldzame vlinder minder. Ik zet de auto in de berm en loop terug. Vraag me niet waarom. Het voelt zo oneerlijk in the survival of the fittest: auto versus vlinder. In het grind naast de weg vind ik de ijsvogelvlinder fladderend op de grond. Hij ziet er eigenlijk ongeschonden uit, maar kan kennelijk niet meer opvliegen. Ik neem hem voorzichtig in de kom van mijn twee handen en loop terug naar de auto.
“En nu?”
“Geen idee.”
“Er is geen vlinderhospitaal.”
“Dat weet ik ook wel.”
“Dus…”
“Hm.”
Ik open mijn hand. Daar zit hij. Er ontbreekt een klein stukje van een van de achtervleugels. Zou dat door de aanrijding komen? Maar dat kan hem toch niet zó belemmeren met vliegen? Vlinders missen wel eens méér langs de vleugelranden. Kan een vlinder een ‘hersenschudding’ hebben, zoals vogels die tegen een raam botsen en na een paar minuten weer verder vliegen? Maak ik me schuldig aan antropomorfisme -een crime volgens biologen- als ik me zoiets afvraag? Maar empathie is, naar mijn bescheiden mening als huisvrouw, onmisbaar om een ander (wezen) te leren kennen.  

        

De vlinder blijft stil zitten. Hij heeft een stevige greep op mijn vinger, want bij een windvlaag wordt hij plat tegen mijn hand gedrukt, om daarna weer op te veren. Veerkracht. De kracht van iets dat zo licht als een veertje is. Met mijn vrije hand vis ik de telefoon uit mijn broekzak en maak foto’s. Achter me hoor ik geschuifel. De koeien komen ook even kijken, maar hun verwondering duurt korter dan de mijne.

       

Opeens fladdert hij op.
Hij vliegt!
Twintig meter verder zie ik hem naar beneden duikelen, het weiland in…



woensdag 14 juni 2017

Vlindermaffia



jachttrofee van het gentiaanblauwtje


Vlinders kijken betekent vlinders zoeken, tenzij je genoegen neemt met de vlinders die op je vlinderstruik landen.
Dat zoeken kan voor bepaalde soorten uitgroeien tot een ware speurtocht waar zowel surfvaardigheden als padvinderskwaliteiten goed van pas komen. Het surfen doe je op het internet, wel te verstaan.
Het gentiaanblauwtje is zo’n soort. Vroeger vlogen er heel wat van die vlindertjes in Nederland, maar door de verdroging en vergrassing gaat hun aantal sinds de jaren negentig pijlsnel achteruit. Je moet heel goed zoeken om er nog een te vinden.
Het zijn vrij onopvallende vlindertjes met een bijzonder levensverhaal. Ze leggen hun eitjes alleen op de bloemen van de klokjesgentiaan. De rupsjes eten van de bloembodem en laten zich dan op de grond vallen. Bepaalde knoopmiersoorten nemen de rups mee naar hun nest, omdat de rups hetzelfde ruikt als hun eigen larven. De rups blijft bijna een jaar in het mierennest en verpopt hier ook. De mieren zorgen voor de rups die ruikt als een mierenkoningin! De zomer erna verpopt de rups en verlaat als vlinder nest.
Ik smul altijd van dit soort feitjes, zoals een ander van de onthullingen over een of ander koningskind in de Privé. En ik probeer me meteen ook een voorstelling te maken van het dagelijks leven van de biologen, die dit soort dingen ontdekken.
Voor de gentiaanblauwtjes moeten er dus genoeg gentianen zijn, er moeten mieren van de juiste soort zijn en nog wat dopheide om als vlinder nectar van te drinken, op zichzelf niet zoveel eisen, maar voor onze deplorabele natuur is dit lijstje inmiddels te hoog gegrepen. Met plaggen en begrazen probeert men de laatste gebiedjes waar nog gentiaanblauwtjes vliegen te behouden. Een leger van vrijwilligers die toepasselijk Blauwe Brigades worden genoemd, helpt bovendien door met de schop kleine stukjes te plaggen, zodat gentianen en nesten van de mieren ontzien kunnen worden.
Deze gebiedjes worden zorgvuldig geheim gehouden. Naast of tegenover de blauwe brigadiers is er schijnbaar ook een leger aan vlindervangers, zeg maar vlindermaffia. Of, denk ik nu opeens, zouden de vlinderaars die niet met net, maar alleen met camera of vlinderkijker gewapend zijn, ook onder de vlindermaffia vallen? Ik weet uit eigen ervaring dat die niet zo onschuldig zijn als ze lijken...


Het begon vorig jaar. Ik ging naar een mooi heidegebied om gentiaanblauwtjes te zoeken. Op internet had ik een klein kaartje van het gebied gevonden en een parkeerplaats mèt adres zodat de tom-tom mij erheen kon brengen. Op de parkeerplaats stond een informatiebord met een betere kaart, zodat ik ter plekke op mijn printje wat paden kon intekenen.
Zo liep ik dus, voor mijn doen opvallend goed voorbereid, de heide in. Het was een warme dag in augustus, ideaal vlinderweer, de zon brandde en de heide was groot. De honden, die ik voor de gezelligheid had meegenomen, vonden het al gauw niet leuk meer en liepen meters achter me, voortgetrokken door de lange lijn. Ik was door alle beslommeringen de primaire levensbehoefte, de fles met water, vergeten. Rulle zandpaden en knisperende paarse heide alom. Het zweet gutste alle kanten op, de provisorische kaart bleek ontoereikend, maar na veel zoeken en heen en weer lopen kwam ik bij een drassig gebied met een vennetje.
Mijn honden en ik keken verlangend naar het blikkerende water in de verte, maar er liep geen pad naartoe. Wat doe je dan, als natuurliefhebber in schaapskleren? Loop je verder over het pad, weg van al dat moois? Of geef je toe aan je jachtinstinct? Loop je dwars door de kwetsbare moerasvegetatie? Met mijn verrekijker probeerde ik de afstand te overbruggen om te zien of er klokjesgentianen stonden, maar door het felle licht boven het water kon ik amper iets zien. Ik weet niet wat in me voer, maar ik bond de honden vast aan een boom en liep op blote voeten om de vegetatie te ontzien naar het ven. Ik voelde me heel slecht. Maar ik zag geen klokjesgentianen. Het leek een terechte straf. Wel doopte ik nog even mijn handen en voeten in het water, voordat ik opgelucht het slechte pad verliet. De honden vergaven me alles. Zo fijn, honden.
Ik bekeek nog enkele vennetjes, voor zover mogelijk dan, want ik was tot inkeer gekomen en bleef op het pad, maar zonder klokjesgentianen te vinden. Een teleurstelling waar ik mij bij neerlegde. Misschien kwamen de gentiaanblauwtjes (en klokjesgentianen) niet meer voor op deze heide. Of op een plekje ver weg van de paden, alleen bereikbaar voor groene en blauwe brigadiers.
Op de terugweg kwamen we vlak bij de parkeerplaats nog langs een ven pal naast het pad. 'Kom', zei ik tegen de honden, 'daar kunnen jullie pootje baden'. Terwijl de honden in het ondiepe water lagen, verheugd over de goede afloop van deze middag, viel mijn oog op een klokjesgentiaan. Al gauw zag ik vele tientallen blauwe klokjes tussen de dopheide staan. De honden keken vanuit het water geduldig toe hoe ik heen en weer liep langs het water. Maar het gehoopte vlindertje zag ik niet. Toen ik een paar gentianen van dichtbij bekeek, zag ik op elke bloem een paar eitjes. Ik was te laat om de vlinder te zien, maar op dit stukje heide was het nog niet te laat voor het gentiaanblauwtje.


Een jaar later:
Ik heb ervan geleerd: ik moet iets eerder gaan in de zomer en water meenemen (en niet meer van het pad afgaan). De honden heb ik thuis gelaten. Het is eigenlijk een inkoppertje. Auto parkeren, klein stukje naar het ven lopen, en hup, daar vliegt een beige vlindertje op uit de dopheide. Beige? Jawel, de vrouwtjes van gentiaanblauwtjes zijn niet blauw maar lichtbruin. Rustig achtervolgen, tot zij op een grashalm gaat zitten, verrekijker erop richten, en inderdaad: twee rijen wit omrande stipjes: het gentiaanblauwtje. De euforie blijft uit. Net als wanneer je een olifant in de dierentuin ziet.

Filmpjes op youtube over het gentiaanblauwtje

Staatsbosbeheer Hoge Veluwe, over de voorplanting van het gentiaanblauwtje
https://www.youtube.com/watch?v=MnvRJaW9wh0

BBC (David Attenborough), over de knoopmieren die de larven meenemen naar hun nest
https://www.youtube.com/watch?v=ocWgSgMGxOc

BBC (David Attenborough), over de sluipwesp die parasiteert op de larve van het gentiaanblauwtje
https://www.youtube.com/results?search_query=phengaris+alcon

De eenzame vlinder

Ik heb dus het icarusblauwtje in mijn tuin.
Maar dat geeft ook meteen een hoop zorg.

Dat zit zo.
Op de foto’s die ik had gemaakt, zag ik dat één van de vleugelpunten een beetje beschadigd is. Misschien heeft een vogel naar hem gehapt en wist hij nog net te ontsnappen.


Drie dagen later maakte mijn man ook foto’s van het icarusblauwtje:


En weer dat hapje uit de vleugelpunt… Ik kijk nog eens goed naar andere foto's die ik de afgelopen dagen heb gemaakt: allemaal met hapje. Het is dus steeds hetzelfde vlindertje.
Dus eigenlijk zit niet ‘het’ icarusblauwtje in mijn tuin, maar één icarusblauwtje. Vrouwtjes, makkelijk te onderscheiden omdat de bovenkant meer bruin is, heb ik helemaal niet gezien. Zelfs niet één.

Eerst dacht ik nog: is het niet geweldig dat ‘het’ icarusblauwtje mijn tuin met die paar rolklavers weet te vinden!! Om ons huis zijn vooral paarden- en koeienweiden. De berm langs de weg heeft weinig bloemen.
Het dichtstbijzijnde bloemenweitje, waar ik ooit icarusblauwtjes zag, is in vogelvlucht zeven kilometer van onze tuin vandaan, in vlindervlucht nog veel verder. Dat is bovendien een prachtig weitje, geen reden voor een icarusblauwtje om het verderop te proberen. Misschien vliegen er icarusblauwtjes langs de bermen bij het spoor of de autoweg (maar één of twee kilometer van onze tuin), waar aardig wat bloemen staan, en komt hij daarvandaan? Ruikt hij op zo’n afstand onze rolklavertjes en vliegt hij in een rechte lijn naar onze tuin? Of is het meer trial and error, in de wilde weg? Hoe het ook zij, één mannetje heeft de kleine rolklaveroase gevonden, is ontsnapt aan een vogelhapdier, en wacht geduldig, maar vergeefs op ‘n vrouwtje.


Icarus

Icarus kreeg van zijn vader vleugels om te kunnen ontsnappen van het eiland Kreta waar hij gevangen werd gehouden, maar hoogmoed kwam ten val. Hij vloog steeds hoger, de was waarmee de veren waren vastgemaakt smolt door de hitte van de zon en hij stortte in zee. Dat zal mij niet gebeuren. Als huisvrouw heb ik mijn emancipatoire doelstellingen klein gehouden. Ik ben meer iemand die wat rondscharrelt in huis, tuin en keuken, dan dat ik mijn vleugels uitsla en naar grote hoogten reik.
Maar voor de tuin had ik toch wel een ambitieus plannetje. Ik wilde een bloemenweitje, een kleine vlinderoase. Voor een aantal vlinders hoef je niet veel te doen: een vlinderstruik en een paar koolplanten en de rest komt vanzelf. Maar ik reikte hoger. Mijn huis wordt omringd door paarden- en koeienweiden, waarin op een enkele boter- of paardenbloem na geen bloem te bekennen is. Mijn tuin moest de oase zijn in deze groene woestijn. Misschien zou ik dan ooit het icarusblauwtje in mijn tuin zien.
Icarusblauwtjes, hun naam ten spijt, zijn geen hoogvliegers. Ze fladderen laag over het gras, op zoek naar klavers, liefst rolklaver, om eitjes op te leggen. Een weitje met wat rolklaver en andere bloemetjes, het leek me niet moeilijk te realiseren. Volgens de adviezen zouden de bloemen vanzelf komen als je door maaien en het afvoeren van het gras (want: stikstof) de wei verarmt. Er kwamen inderdaad bloemen, maar dan vooral de bloempluimen van gras. Dat was even slikken, maar bloeiend gras is ook heel mooi, bij nader inzien. In gedachten noem ik het mijn grasreservaat. Want waar zie je tegenwoordig nog bloeiende graspluimen wiegen in de wind? Niet in de weilanden waar het gras wordt gemaaid voordat het bloeit en ook niet in de wegbermen, nu de mensen uit mijn dorp -en andere dorpen neem ik aan- met zitmaaiers en bosmaaiers in een handomdraai de berm voor hun huis maaien. Twee weken geleden zag ik toevallig dat mijn buurman met de zitmaaier bezig was de berm voor míjn huis te maaien. Ik rende naar buiten en bedankte hem voor het vriendelijke gebaar, maar, zei ik, ik vind dat hoge gras juist mooi. Hij rolde van verbazing haast van zijn maaier af. “Wil je niet dat het er netjes uitziet?” Een gewetensvraag voor de meeste huisvrouwen, maar niet voor mij. Ook op dit vlak zijn mijn ambities niet hoog. Ik heb niks met netjes. Ik hou wel van hoog gras met bloempluimen.
Maar twee jaar geleden flakkerden de ambities toch weer op. Ongeduldig kocht ik een zakje inheemse bloemenzaden. Verse molshopen gebruik ik sindsdien als zaaibedje voor een snufje van dit peperdure zaad.
En zie: daar verschijnen hier en daar bloemetjes! Ik zie steenanjertjes, kleine ratelaar, een paar margrieten, kamille, blaassilene, rode klaver, kaasjeskruid èn rolklaver. En vandaag -oh happy day- fladdert een klein blauw vlindertje laag over mijn grasreservaat en hij (hij is een hij) valt niet, maar landt beheerst op de rolklaver.



Icarusblauwtje op gewone rolklaver in de tuin