donderdag 27 augustus 2015

Brandend zand

De honden lopen zwaar hijgend achter me aan. Overal zand en nergens water. Het Kootwijkerzand is op een zonnige zomerdag beslist de warmste plek van Nederland. Ik loop al een paar uur van de ene pol heide naar de andere. Telkens als ik zo'n pol nader vliegen er een paar vlinders op. Ik volg ze met mijn ogen tot ze, voor het oog vaak onzichtbaar door hun schutkleur, op het zand landen en dan probeer ik ze met de verrekijker op te sporen, om te zien welke soort het is. Voor de honden is deze kris-kras-loop-stop-tocht in de hitte minder opwindend dan voor mij.

Het Kootwijkerzand is de enige plek in Nederland waar de kleine heivlinder nog voorkomt. Op vlindernet.nl (mijn gids door vlinderland) staat bovenaan de pagina over deze vlinder: "Is de kleine heivlinder, specialist van stuifzanden, de volgende soort die uit Nederland zal verdwijnen?" Geen tijd te verliezen dus en daarom ga ik in dit eerste jaar van mijn zoektocht naar alle inheemse dagvlinders op zoek naar de kleine heivlinder.

Er ging trouwens nog veel gezoek thuis achter de computer aan vooraf. Het Kootwijkerzand is groot, dus ik probeerde te achterhalen waar precies de kleine heivlinder kon zitten. Op waarneming.nl vond ik een nadere aanduiding: Kootwijkerzand Oost. Een kaart van het gebied kon ik niet vinden dus reed ik eerst naar het VVV-kantoor in Ede om een wandelkaart te kopen. Na veel wenden en keren vond ik een parkeerplaats aan de oostzijde van het Kootwijkerzand. 

Het gebied voldoet precies aan de beschrijving van het biotoop van de kleine heivlinder: losstaande heidestruiken, losstaande bomen en open zand in de buurt. Ik doorkruis deze oostelijke hoek, loop alsmaar achter opvliegende vlinders aan, maar het blijken steeds -jammer jammer- 'gewone' heivlinders te zijn. Dit klinkt oneerbiedig en dat is het ook, want de heivlinder (de grote broer van de kleine heivlinder) is in Nederland ook al vrij schaars. Hij is ietsje groter dan de kleine heivlinder en heeft wat meer kleur op de bovenkant van de vleugels, maar dat zijn kleine verschillen waar ik hier met al die opvliegende vlinders niks aan heb. Daarom probeer ik elke vlinder door de verrekijker te zien, want tussen die tientallen heivlinders hoop ik een kleine heivlinder te vinden.

Heivlinders en kleine heivlinders zijn op het eerste oog geen 'mooie' vlinders. Ze vallen niet op door hun kleuren. De bovenkant van de vleugels van de kleine heivlinder is vuilbruin, die van de heivlinder verschoten oranje (de kleur van een De Waard tent na jarenlang gebruik). Zodra de vlinders op de grond gaan zitten, klappen ze hun vleugels dicht en zie je alleen de onderkant, die onregelmatig bruin met beige is. Het is een perfecte schutkleur op het zongedroogde mos dat hier veel staat. Op het zand lijkt de vlinder op een verschrompeld dennenappeltje of verdord blaadje en tussen het blauwachtige schapengras of de bruine heidetakjes zijn ze ook al niet te zien.


Die stip daar in het midden, is dat een (kleine) heivlinder?


Nee, een dennenappel


Na een paar uur ben ik er wel meer bedreven in geworden om de heivlinder te herkennen. De kunst is om de vlinder in zijn vlucht even 'stil te zetten', dan zie ik een flits van het bleek oranje van de bovenvleugel. Of, als hij landt en ik sta niet te ver weg, om snel en dus zonder verrekijker op te letten of ik heel even het oranje van de ondervleugel zie, voordat hij de twee vleugeltjes over elkaar schuift. Dit motiveert me om nog even vol te houden, maar uiteindelijk heb ik het hele oostelijke deel van de zandvlakte uitgekamd en heel veel heivlinders gezien, maar geen kleine heivlinder. Ik geef de moed op en besluit om een stuk langs de bosrand te lopen, zodat de honden even in de schaduw kunnen lopen voordat we de vlakte weer moeten oversteken om bij de parkeerplaats te komen. Na een kwartier, als de tongen alweer wat gekrompen zijn, begin ik de zandvlakte diagonaal over te steken. Moe maar onvoldaan sjok ik voorop, de honden idem achter me aan. Gewoonlijk rennen en springen ze voor me uit, dus het moreel is bij hen ook laag. 
We passeren een zandberg en ik ga even zitten. De honden zoeken de schaduw van de bult op en graven zich in het zand in totdat ze op vochtig, koel zand stuiten en gaan dan met tevreden koppen en zand op de neus liggen. Zo van: wij verzetten geen stap meer!






En dan vliegt daar toch opeens weer een vlinder langs. Ik ren er achteraan, maar raak hem kwijt. 

Even later: weer een vlinder en deze keer zie ik waar hij landt. Eén blik door de kijker doet mijn hoofd kolken: een kleine heivlinder!!! 
Ik breng een mooi uurtje door op deze plek. De honden kijken vanuit hun 'hol' toe hoe ik achter de vlinders aanren. Ik raak vooral lyrisch van de schutkleur die op het droge mos perfect is. Als ik ze benader gaan ze op één zij liggen, waardoor ze geen donkere schaduwrand meer hebben en alleen van héél dichtbij (dus door de verrekijker of met ingezoomde camera) nog te zien zijn.



Het is even zoeken: de kleine heivlinder zit iets links uit het midden. Hij is net geland en de oogvlek is daardoor nog te zien.


Op deze foto is hij nog moeilijker te vinden......
Dezelfde vlinder, verder ingezoomd:



Hij (of zij) ligt op een zij waardoor een donkere schaduwrand hem niet kan verraden. Nu terug naar de foto hierboven, mocht je hem nog niet gevonden hebben: hij zit linksboven (op 10 voor 12).



Op het kale zand lijkt hij op een afstandje precies op een bruin dennenappeltje. Pas van dichterbij herken je er een vlinder in. Door de donkere schaduw valt hij meer op.


Een andere vlinder, meer ingezoomd.


En een vlinder die juist neergestreken waardoor de oogvlek nog net over het randje 'gluurt'.

Als ik eindelijk uitgekeken ben en het grote kale stuifzand oversteek lopen de honden, vief als hoentjes, voor me uit. 




Augustus 2012


maandag 24 augustus 2015

De vlinder is gevlogen

"From cocoon forth a butterfly 
As lady from her door (...)"
Emily Dickinson


Toen mijn kinderen klein waren, heb ik eens koolwitjes-rupsen van de boerenkool in mijn moestuin geplukt en ze in een afgedekt aquarium gezet met de restanten van de kool. Ik dacht de kindjes een leuke introductie in de natuur te kunnen geven, en de rupsen een onbezorgde jeugd en metamorfose. Toen de rupsen groot en mollig waren als puppy's, trokken ze zich terug in de hoeken van het aquarium, of hingen aan het doek waarmee de bak was afgedekt, en terwijl de kinderen zich terecht afvroegen of ze dood gingen, legde ik hen het grote wonder van de metamorfose uit, alsof ik het over een vlinderhemel had. Hun ogen gingen niet glimmen bij dit verhaal. Wat erger was: de verstilde rupsen veranderden niet zoals ik had voorspeld in poppen, maar gingen er allengs wat uitgelubberd uitzien. Het kwam toch wel als een schok, toen er kleine beestjes uit de rupsen kropen. Geen enkele rups ontkwam aan dit lot. Na wat speuren in de boeken kon ik uitleggen dat er sluipwespenlarfjes in het rupsenlijf ontpopt waren tot volwassen en, als je goed kijkt, o zo sierlijke sluipwespen en dat er dus daadwerkelijk een metamorfose had plaatsgevonden, zij het van een soort dat de meeste dieren (mensen dus ook) na hun heengaan overkomt. Maar bij mijn kinderen leek een pril gevoel van verwondering over de schepping in het algemeen (sommigen noemen dit spiritualiteit) en de schepselen der natuur in het bijzonder, definitief de grond in geboord. Of nou ja, zo'n verhaal als dit, dat zich vlot laat vertellen, roept zo'n lekker simpele a-leidt-tot-b verklaring op. Maar misschien was het toen al zo, dat ik dat allemaal leuk, spannend en wonderlijk vond, en zij allemaal wat minder.

Zelf blijf ik geboeid en verwonderd door de natuur. Maar sindsdien hoopte ik wel een keer een metamorfose van rups naar vlinder te mogen aanschouwen.

Een week geleden was het zover: ik vond een pop van een vlinder. Dat was geen prestatie, want hij (het Engelse onzijdige 'it' zou hier gepaster zijn) hing voor mij exact op ooghoogte aan het kozijn van de keukendeur, waarlangs ik vele keren per dag naar buiten loop om kippen te voeren, honden uit te laten, bramen of bloemen te plukken, onkruid te wieden, boodschappen te doen of iets te oogsten voor soep of sla. Eigenlijk hing hij binnen, maar het is een tweedelige deur die in de zomer overdag altijd openstaat. Een witte pop met zwarte spikkeltjes, het huidje van de laatste vervelling hing verfrommeld eronder. Na raadpleging van Google Afbeeldingen gok ik erop dat het de pop van een groot koolwitje is. Toen mijn oog eenmaal op de pop was gevallen, vond ik dat hij daar best wel opvallend hing tegen het groen van het kozijn. Maar ik weet hoe die dingen gaan: best mogelijk dat hij er al dagen hing en dat ik er al tientallen keren vlak langs was gelopen zonder hem te zien. Het is heel moeilijk om iets te zien, eigenlijk. Van mijn huisgenoten, die overigens de handicap hebben minstens een kop groter te zijn dan ik, merkte niemand de pop op.



Elke keer als ik naar buiten ging, keek ik naar de pop.... 

Maar vanmiddag zag ik dat de vlinder was gevlogen. Het huidje van de laatste vervelling was ook weg, alsof hij zijn jas weer had aangetrokken.
Nu vraag ik me alsmaar af: heb ik vanmorgen, toen ik er een paar keer langs ben gelopen, wel góed ernaar gekeken? Misschien zat hij daar, de vlinder, met gekreukte, trillende vleugels, en liep ik erlangs met een hoofd vol gedachten en ogen die niets zagen.





From cocoon forth a butterfly / as lady from her door



Zomer 2015

Het volledige gedicht van Emily Dickinson is te vinden op www.bartleby.com/113/2007.html





zondag 23 augustus 2015

Stervende vlinder



Er zit een vlinder op het gras. Of is het: er ligt een vlinder op het gras? De vleugels zijn wijd open gespreid: het is een kleine parelmoervlinder. ("Een parelmoer!! In mijn tuin!!!") 



Kleine parelmoervlinder



Mijn aanvankelijk enthousiasme over de aanwezigheid van deze soort in mijn tuin, maakt plaats voor bezorgdheid over het individuutje. ("Zit je te zonnen? Of zit je dood te gaan?") Maar ja, wat kan ik doen? Ik raak de vlinder met mijn vinger aan. Hij blijft stil zitten. Nee, het gaat duidelijk niet goed... Het enthousiasme krijgt dan toch weer de overhand en ik ren naar binnen om mijn fototoestel te pakken. Als een ramptoerist zet ik het diertje op mijn hand. Hij neemt plaats: ik zie zijn pootjes even bewegen en dan klapt hij zijn vleugels dicht. Het parelmoer glanst in de zon. Ik maak een paar foto's, blij over dit 'buitenkansje': een kleine parelmoervlinder in mijn tuin, door niet opgehelderde omstandigheden traag genoeg om op mijn hand en op de foto te krijgen. Daarna zet ik hem op een bloem van de IJzerhard. Mocht hij dorst hebben. Hij grijpt de bloem vast met zijn poten en zo laat ik hem met een vleugje hoop achter. Een uurtje later zit hij er nog, in precies dezelfde houding. Bij aanraking valt hij in mijn hand. Nu toch echt wel dood. 
Maar hij is nog even adembenemend mooi. Dat is iets dat veel dieren hebben, maar mensen (en bloemen) niet: dat hun vacht, veren, schilden of, bij vlinders de vleugels, hun pracht niet verliezen. Tot hun nadeel, want daarom worden ze gedood en opgezet of opgeprikt door ons, verleppende mensen. Zouden we dit ook doen als we onze eigen dierbaren in hun prachtkleed konden bewaren en zo het Leven, de Eeuwige Schoonheid konden vasthouden?
Als 'mijn' dode parelmoer veelvuldig gefotografeerd is en in een glazen pot op de keukentafel tentoongesteld staat, en ik mijn indrukken genoteerd heb in mijn schrift, ben ik toch echt wel uitgedacht en uitgeschreven over deze stervende en inmiddels gestorven vlinder. Ik moet denken aan Anton Koolhaas die ooit in het verhaal 'Weg met de vlinders' bladzijdenlang het sterven van een vlinder beschreef.  Daarom lees ik het verhaal opnieuw. Koolhaas moet ooit net als ik de 'buitenkans' gehad hebben om een stervende vlinder te zien. Ook hij zag de pootjes bewegen, toen de vleugels dat niet meer konden. Hij had twee bladzijden nodig om zijn gedachten hierover te formuleren. Soms bewonder ik breedsprakigheid. Mooie breedsprakigheid dan. Het valt niet mee om één allermooiste zin eruit te halen. Misschien deze?

 "De poten zijn er voor, om ermee in bloemen te kruipen en niet om struikelend en sukkelachtig over de grond vooruit te komen, tussen de grasjes, het mos, of in de modder. Zijn ze eenmaal op de grond terecht gekomen, dan hebben ze het leven eigenlijk al verlaten." 

Nu ik toch bezig ben:

"Er leeft zoveel, dat berusten niet moeilijk lijkt, als een leven voortijdig sterft. Beweegt zo'n stervende vlinder niet één pootje meer en geen vleugel, dan klinkt tegelijkertijd van overal het gezang van vogels, het gesnor van de naaldscherpte kolibries en het roepen en krassen van het bos. (...) Er is alleen onophoudelijkheid en mateloos leven. Wat valt er dan te denken aan zo'n vlinder, die is neergekomen met opengesneden vleugels?"

Zomer 2015

Citaten: A. Koolhaas, Weg met de vlinders, uit 'Alle dierenverhalen', p. 550. Amsterdam, van Oorschot 1956-1990

vrijdag 21 augustus 2015

Intussen, op een parkeerplaats in Zweden




Grote ijsvogelvlinder, 
verdween in 1995 uit Nederland als standvlinder




We lopen de parkeerplaats op na een lange wandeling in het natuurpark Tiveden in Zweden. Er zweeft iets tussen de auto's met de grootte van een mus, maar de zweefgang van een buizerd en landt in een leeg parkeervak. Ik kijk door mijn verrekijker en raak opgewonden: "Een vlinder, wauw, wat groot, ik weet niet wat het is, wauw, mooi!!"  Zó ongeveer  duikelen de woorden uit mijn mond. Ik ren met een ingehouden loopje -de jager in mij!- naar de vlinder en kijk van dichterbij nog eens door de kijker. "Wauw! Geen idee wat het is!". Ik kijk achterom -de huisvrouw in mij-: mijn familie staat bij onze auto, naar míj te kijken eigenlijk. "Kom kijken", roep ik overbodig, want ik weet al dat ze niet zullen komen. Net als de andere mensen op de parkeerplaats trouwens. Ik ga nog iets dichterbij en maak een foto. Nóg ietsje dichterbij en nóg een foto. Dat is er net een teveel en de vlinder die zich zat te warmen als een tosti, onder zich het warme asfalt en boven zich de blikkerende zon, zweeft snel maar beheerst het natuurpark in. Daar zal hij meer bekijks krijgen, denk ik, dan hier op de parkeerplaats. Want wat je op de parkeerplaats ziet, dat kan niks bijzonders zijn (tenzij het een Lamborghini of een oldtimer is).

Wat een ongelooflijk prachtige vlinder! Zó jammer dat die uit Nederland is verdwenen. Hier waren ze altijd al zeldzaam: ze vlogen alleen in Zuid-Limburg, bij Nijmegen en op Terschelling. In de jaren tachtig verdwenen ze, op een groepje op Terschelling na dat nog enkele jaren stand hield. De reden voor het verdwijnen is niet duidelijk: misschien worden er te weinig populieren gekapt, omdat ze van zonnige plekjes met populierenopslag houden. En wat extra jammer is: als we het niet weten, kunnen we ook niet gericht iets doen om het hier weer aantrekkelijk voor ze te maken.

Juli 2012